Tussen 1900 en 1945 wist iedereen in Nederland wat een zeebaboe was. Een Indonesische vrouw, werkzaam aan boord als kinderverzorgster bij Nederlandse gezinnen die tussen Nederlands-Indië en Nederland reisden. Zeebaboe was een beroep.
De zeebaboes waren meestal vrouwen van een zekere leeftijd, soms jonger, soms ouder. Zij switchten tussen culturen: de Nederlandse, de Indische en de Indonesische. Zeebaboes konden flink verdienen aan hun dienstreizen, zij kochten soms in Indonesië land en lieten huizen bouwen. Andere zeebaboes troffen het minder goed; zij werden in hun dienstbetrekking aan de wal uitgebuit.
Er moeten honderden zeebaboes aanwezig zijn geweest op de schepen van de Rotterdamse Lloyd en de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Zij voeren mee als civiel personeel of als passagie en deel van het gezin, waar ze tijdelijk bij hoorden. Veelal zorgden ze voor de kinderen, soms hadden ze ook verplegende taken. In scheepsjournalen komen ze slechts sporadisch voor.
Voor de groep zeebaboes (en djongossen, de mannelijke bedienden) aan de wal richtte de Vereeniging Oost en West een tehuis op: Persinggahan (lett. pleisterplaats), gevestigd in Den Haag. In 1918 besloot de Nederlandse overheid dit tehuis te subsidiëren. De bedienden kregen onderdak, er was arbeidsbemiddeling en in de recreatiezaal werden gezellige avonden gehouden.
Na de Tweede Wereldoorlog raakten de zeebaboes in het vergeetboek. Er is weinig over deze vrouwen gepubliceerd. Wanneer ik genoeg bronnen vind, schrijf ik een boek over zeebaboes. Ze verdienen een plaats in onze geschiedenis.