
Koloniaal Weekblad, 28 augustus 1919
Zeebaboe was een beroep, iets anders dan een baboe. Jongen was evenzeer een beroep, hoe merkwaardig het tegenwoordig ook klinkt. Hij was de mannelijke bediende.
Het woord heeft me altijd wat verbaasd, moet ik zeggen, vooral toen ik ontdekte dat het hier ging om volwassen mannen, al dan niet mensen met een eigen gezin. In het woord jongen resoneert iets van het verfoeide boy dat in Amerikaanse black history als uiterst racistisch geldt.
Deze advertentie stond regelmatig in het Koloniaal Weekblad. Het suggereerde dat er altijd genoeg bedienden beschikbaar waren. Dat hing er maar net van af.
Om te beginnen wilden de meeste zeebaboes alleen een dienst terug naar Indië, terwijl er vanuit de gezinnen in Nederland in Persinggahan vaak en dringend gevraagd werd om een baboe in huis, aan de wal dus. De directie moest vaak “nee” verkopen aan degenen die om een bediende kwamen.
Dan was het zo, dat er steeds veel meer zeebaboes in het tehuis logeerden dan djongossen (mannelijke bedienden). In het eerste halfjaar waren er 32 zeebaboes en slechts 4 djongossen. Misschien bezaten vrouwen destijds een kwetsbaarder positie, of reisden er relatief minder mannen tussen kolonie en moederland. Soms werkten zij als een persoonlijke bediende, soms ook in het restaurant of de huishouding van schepen.
Wie dus dacht even een djongos te recruteren, kwam vaker wel dan niet weer alleen thuis. Ik zou graag willen weten, wat dit voor invloed had op de salariseisen van de djongos. Veel vraag, weinig aanbod, de markt dicteert dat de kosten dan als een raket de lucht in gaan.